Marijke Van Zutphen
Culinaire Huiskamer Bijeenkomsten met gastsprekers en colloquia
copyright 2015 Marijke Van Zutphen
Het is deze combinatie van kwetsbaarheid, integriteit en ‘Werktreue’ die deze honderd procent anti-sterdirigent onder de zijn qua status vergelijkbare dirigerende collega’s tot een zo unieke, lees: onvergelijkbare persoonlijkheid maakt. Dezelfde persoonlijkheid die zich in netelige kwesties, zoals die tijdens zijn vertrek als chef-dirigent bij het KCO uit Amsterdam en de al genoemde recentelijke problemen tussen hem en hetzelfde orkest, vaak niet gelukkig uit, maar dit zonder ook maar enig boos opzet en laat staan: een met een grondige strategie voorbereid politiek spel. Want als Haitink ergens niets mee opheeft is het dat wel: al dan niet politiek getinte dubbele agenda’s. Muziek en nog eens muziek, en dit indachtig het veelgehoorde adagium van een van Haitinks voorgangers “dien de muziek, maar bedien je er niet van”, dat tekent het optreden van deze dirigent absoluut van A tot Z. En het is precies dit beeld dat uit Nelissens boek telkens opnieuw naar voren komt en dat tevens volledig correspondeert met wat Haitink als pedagoog en vertolker belijdt en dus ook keer op keer klinkend in praktijk brengt. Repertoire Haitink wordt nogal eens afgeschilderd als een conservatief dirigent. Wanneer daarmee “behouden wat van waarde is” wordt bedoeld, is die kwalificatie juist. Maar meestal wordt ermee gesuggereerd dat Haitink, dit in tegenstelling tot zijn opvolger Riccardo Chailly, niets op zou hebben met de muziek van zijn tijd. En dat is, zoals ook elders op deze site valt te lezen, pertinent onjuist. Gelukkig wordt ook dit alles door Nelissen aan de orde gesteld, zoals in “De hand van Marius Flothuis: het repertoire.” Overigens, niet alleen bij het KCO kwam twintigste eeuws werk aan bod, want in hetzelfde hoofdstuk lezen we dat Haitink aanzienlijk later in zijn carrière bijvoorbeeld een van de laatste werken van de Poolse nestor van de voormalige avant-garde (want eerlijk is eerlijk: de avant-garde is allang geschiedenis), Witold Lutoslawski, heeft gedirigeerd, te weten zijn Vierde symfonie. En, zo zou ik er nog aan willen toevoegen, ook muziek van György Kurtág. Beide bijvoorbeeld bij de Berliner Philharmoniker en niet bij het KCO, waar men hem slechts terug vroeg voor het bekende repertoire (Beethoven, Bruckner en Mahler). En dan natuurlijk de Nederlandse muziek, waar Nelissen Haitink de nodige voorbeelden van laat noemen, waaronder een uitvoering van de Eerste symfonie van Matthijs Vermeulen, die de maker als de beste vertolking ooit beschouwde, maar waarover Haitink op zijn onvervreemdbaar eigen typerende wijze opmerkt: “Ik weet niet of ik zijn Eerste symfonie nu zo geweldig heb gedaan.” Typerend, omdat zo’n schijnbaar terloopse uitspraak voor de goede verstaander zeker het nodige van zijn persoonlijkheid aan de dag doet treden. Opnieuw voel je als lezer dan die kwetsbaarheid. Plaatopnames De relatie met Boulez, die in de jaren zestig van de vorige eeuw op instigatie van Flothuis nogal eens bij het KCO gasteerde, was niet bijster goed. Haitink zag in hem een zelfde soort beeldenstormer als even later Reinbert de Leeuw en zijn Notenkraker kompanen.